BRUIDSSCHAT

Alchemie noemt men de chemie in de periode voordat ze op modern-wetenschappelijke wijze werd beoefend. Met nadruk wijzend op hun brede theoretische basis noemden de alchemisten zich vaak 'filosofen' en noemden ze hun werkterrein eenvoudig de 'kunst' of de 'filosofische kunst'. De klassieke alchemie was in staat technologische vaardigheden en praktische ervaringen te doen versmelten met spirituele componenten. Als toespeling op de goddelijke scheppingsarbeid en het daarin verwerkte heilsplan werd het alchemistische proces als Opus Magnum (het grote werk) betiteld. Het werk baseerde zich op de theoretische mogelijkheid van de transmutatie van materie of, met andere woorden, op de kunst om elementen in elkaar om te zetten. De prima materia, een raadselachtige, chaotische basismaterie waarin de tegenstellingen nog heftig streden, moest geleidelijk tot een staat van verlossing en volkomen harmonie bijeen worden gebracht. Het doel van het grote werk was het vinden van de lapis philosophorum: de heilbrengende 'steen der wijzen' die de maker in staat moest stellen om onedele, 'zieke', metalen te 'genezen' en in goud om te zetten, en het vinden van het arcanum (geheim middel): het universeel elixer dat het leven kon verlengen, de mens zou verjongen of zelfs onsterfelijk zou maken.

De alchemisten projecteerden menselijke ervaringen op de hen omringende wereld: in hun animistische universum leverde de menselijke aard het model waarnaar alles werd gemeten. Zij maakten geen onderscheid tussen henzelf en de natuur en beschreven alles in menselijke termen. Metalen en mineralen werden geboren, groeiden op, trouwden, paarden, brachten kinderen voort en stierven. Rotsen en stenen hadden lichamen, zielen, emoties en behoeften. Harde, zwarte stenen waren mannelijk; zachte, rode stenen vrouwelijk. De hartstochtelijke taal van liefde en haat werd gebruikt om de chemische reacties te beschrijven die de moderne chemicus in droge formules weergeeft.

Het centrale beeld in het alchemistische werk was het 'chemische huwelijk' en de 'seksuele vereniging' van het vrouwelijke mercurius oftewel het element kwik (in het periodiek systeem aangeduid met de letters 'Hg' (Hydrargyrum)) en het mannelijke sulfer oftewel zwavel (aangeduid met de letter 'S'): "De schone maagd en haar bruidegom zijn de ouders van de steen der wijzen, die weldra zal worden verwekt in de extase van hun hartstochtelijke omhelzingen". De steen der wijzen ontstaat uit de vereniging van tegengestelden in volmaakte harmonie: het natte en het droge, het mannelijke en het vrouwelijke, het lichaam en de ziel. Daarom wordt hij ook wel de rebis (twee-ding) genoemd, of de hermafrodiet (een verbinding van de zinnelijke bekoorlijkheid (Afrodite, liefdesgodin) en geestelijk appèl (Hermes, boodschapper van de goden)).

Het Opus Magnum verliep in vier stadia, die naar de vier kleurverschijningen werden onderverdeeld: van nigredo (zwartwording), via albedo (witwording), naar citrinitas (geelwording) naar het eindstadium, rubedo (rood/purperwording). De kostbaarheid van purper in de antieke wereld maakte het tot een kleur, die was voorbehouden aan de gewaden van hooggeplaatste personen. Het verband dat gelegd werd tussen kleur, stand en majesteit is overgegaan in de alchemie, waar rood of purper het teken was dat 'de jonge koning' eindelijk in het laboratorium was verschenen: de rode goudproducerende steen der wijzen of de rode, solaire tinctuur, het universele medicijn dat alle kwalen zou kunnen genezen. (een lager doel was de witte, zilver producerende steen of de witte, lunaire tinctuur).

De 16e eeuwse Duitse geleerde Paracelsus (die het gehele leven als één verbrandingsproces opvatte) voegde een derde element toe aan de Middeleeuwse twee-principesleer, en droeg daarmee in belangrijke mate bij aan een dynamischer visie op de natuurlijke processen. Als derde principe noemt hij sal (zout). De eigenschap van zout komt overeen met het lichaam. Zwavel komt, met zijn eigenschap van vettige olieachtige brandbaarheid, in de bemiddelende positie van de ziel. Kwik, het sublimeerbare vloeibare principe is de vluchtige geest. Volgens de paracelsische leer ontstaat de lapis dus door de liefdevolle vereniging van zout, zwavel en kwik ofwel, in spirituele zin, de vereniging van resp. lichaam, ziel en geest. De verkregen verbinding werd gekroond als de 'koning' van alle stoffen.

Bij hun werk maakten de alchemisten gebruik van afbeeldingen, emblemen en symbolen die aan Arabische, Joodse of Oriëntaalse bronnen werden ontleend. Eén van de meest karakteristieke tekens is het magische zegel van Salomo: een hexagram van twee in elkaar grijpende driehoeken. De figuur bestaat uit een combinatie van de vier symbolen voor de vier elementen Vuur, Water, Lucht en Aarde, en geeft de universele materie aan waaruit de steen wordt vervaardigd. In de alchemie werd het hexagram opgevat als een ster of een hemelse kracht die de wijzen verstand geeft en hen, net als de Drie Koningen in het Morgenland, de weg wijst.

Niet zelden grijpt het alchemistisch gedachtengoed terug op oudere mystieke geschriften, waarvan delen werden geherinterpreteerd om ze onder te brengen in de leer. Met name in het laat 14e eeuwse alchemistische manuscript Aurora Consurgens (Opkomend Ochtendrood) is koning Salomo een symbool van 'wijsheid'. Het tractaat is een hymne op Sophia (wijsheid) en is doorspekt met alchemistisch geïnterpreteerde passages uit de Wijsheid van Salomo (7:11), de Spreuken van Salomo (1:20-21) en het Hooglied van Salomo. In Hooglied 1:5, bijvoorbeeld, zegt de bruid dat ze zwart is als de tenten van Kedar: "Minacht mij niet omdat ik donker ben: de zon heeft mij gebruind". Zij vertegenwoordigt de in de materie afgedaalde en daarin gevangen lunaire Sophia. Zij is de maagdelijke bruid, de zwarte vruchtbare aarde (nigredo), die klaar is om het zaad te ontvangen. Het zaad dat in haar valt zal een driedelige vrucht dragen, die haar verlossing in drie fasen bewerkt. De eerste daarvan is albedo, (witwording), waarin haar kleren reiner zijn dan sneeuw. Haar gemaal zal haar vleugels geven als een duif om met hem heen te vliegen.

Vanuit ons twintigste eeuwse standpunt gezien, is de alchemie een studie der dwalingen. De kunst werd ondermijnd door de opkomst van de mechanistische filosofie. De natuurkunde, scheikunde en de psychologie bloeiden op. Deze moderne wetenschappen trachtten de wetmatigheden te vinden in natuurlijke processen of in het menselijk gedrag. Met verlichte denkbeelden deden de geleerden hun best om de schemer, die er van de mystiek en het onbekende uitging, terug te dringen. De mystieke aspecten van de alchemie leven voort in esoterische bewegingen zoals de Rozenkruisers.